Pingjum, Juni 2015 –
Klei is in honderden soorten te koop in verpakte porties van 10 kilo, maar avontuurlijker is de klei zelf te delven. In het dorp Pingjum waar ik veertien jaar met plezier gewoond heb was dit volop mogelijk. Zo nu en dan groef ik een kuiltje in de tuin en vulde een emmer met pure zeeklei.
In juni 2015 besloot ik het wat grondiger aan te pakken. Op de binnenplaats wilden we een kersenboom planten en dat was een goede aanleiding om een wat groter gat te graven.
Twintig centimeter onder het maaiveld komt de onaangeroerde (?) zeeklei al tevoorschijn.
Een van de wanden van de kuil: pure klei.
Resultaat: meerdere cementkuipen vol rood-bakkende klei voor vele tientallen werkstukken.
Na het delven volgen er nog wel enkele bewerkingen. De eerste winter sla ik de klei buiten op zodat de vorst er eventueel nog overheen kan. Daarna voeg ik ruim water toe en wacht tot er een slibmassa ontstaat die ik kan mixen tot een egaal slib. Als ik er zeker van wil zijn dat er geen kleine steentjes en organisch materiaal in de klei zitten, zeef ik het slib door een gewone keukenzeef.
Daarna is het een kwestie van indikken en op het juiste moment kleine porties kneden en in plastic verpakken. Soms voeg ik aan het slib eerst ook nog grof zand of gemalen scherven toe. De werkstukken zijn dan beter bestand tegen vervormen.
Een tijdelijke uitstalling van gebakken potjes van Pingjumer zeeklei.
Onder de tafel staan de cementkuipen met ruwe zeeklei te weken.
